Frank De Winne, bezieler van het Europese astronautenkorps

“Ben net terug van een online meeting met Samantha Cristoforetti, die momenteel aan boord is van het ISS,” geeft Frank burggraaf De Winne ons glimlachend aan. “In orbit!”. En nu Back to Earth, we hebben afspraak met Belgiës tweede astronaut in het European Astronaut Centre (EAC) in Keulen. Een gesprek over testpiloten, maar vooral over de toekomst van de Europese ruimtevaart.


Frank De Winne (ESA)

Sinds de jaren ‘90 wordt het Europese astronautenkorps opgeleid aan de rand van de luchthaven Köln Wahn. Een borstbeeld van Yuri Gagarin lacht ons toe. In de hal van het EAC staan verschillende modules opgesteld, waaronder dat van de Columbus, Europa’s bijdrage aan het ISS. Dat International Space Station is zo groot dat wij aardlingen het op een heldere nacht met het blote oog als een bewegende ster door het firmament kunnen waarnemen, baantjes trekkend rond onze bol.  Sinds 2008 is Columbus’ cilindervormige constructie aan dat gigantische ruimtestation gekoppeld. Nu kruipen we doorheen het gat in de simulator van de Columbus – in gewichtloze toestand zal het wel vlotter gaan. “Hier trainen de collega’s op de omgeving van ons ruimtestation, ze raken gewend aan de beperkte ruimte, die met z’n 75 kubieke meter eigenlijk wel best meevalt. Binnenin staan tien racks, gestandaardiseerde opbergruimtes waar telkens nieuwe experimenten kunnen geschoven worden. Vergelijk het met een IKEA-rek met standaardmaten, waar je telkens een andere schuif of kast in kan monteren. Crew time is immers een schaars goed aan boord van een ruimtestation. Elke minuut werktijd telt, kost veel geld. Als je zo’n IKEA-kast voor de eerste maal monteert, ben je er even zoet mee. Hier leren de ruimtereizigers nog voor hun vertrek door herhaling de tijd van opbouw en ermee werken te minimaliseren.”

Testpiloot

Frank De Winne heeft er intussen een uitzonderlijke staat van dienst op zitten. “Van jongsaf ben ik gefascineerd door hoe dingen in elkaar zitten en werken. Een opleiding als polytechnicus aan de KMS was het logische gevolg hiervan. Vliegen trok me ook altijd al aan – een oom van me was helikopterpiloot bij de landmacht.” Zijn vleugels kreeg hij in juli 1985 te Brustem opgespeld (Promotie 83B). De techneut die alles achterhalen wil, vond al snel zijn roeping als testpiloot. “Die jaren waren best boeiend bij de Luchtmacht, zeker op technisch vlak. Nogal wat types waren aan modificatie toe: de Alpha Jets, de Mirages, de F-16’s, de C-130. Het waren wijzigingen die tijdens de ontwikkelingen – die door de industrie op maat van onze luchtstrijdkrachten getekend werden – in vlucht moesten beproefd worden. Stel, je wil aan de Mirage canardvleugeltjes plaatsen (het MirSIP-programma). Of de verbetering van onze F-16’s met het CARAPACE-systeem – tijdens die ontwikkelingen moest er voortdurend geëvalueerd worden. Daarom volgde ik de opleiding tot testpiloot in RAF Boscombe Down. Je leert er de skills aan om met behulp van boordapparatuur de gedragingen van het toestel in vlucht objectief te evalueren, met nummertjes en cijfertjes. Op Boscombe Down bijvoorbeeld leerden we op wel twintig uiteenlopende types vliegen, en dat in een ijltempo. De ene dag de Sea Harrier (Britse straaljager die loodrecht kan opstijgen en landen) – drie kwartier instructies en meteen solo. En vervolgens kregen we een BAC One-Eleven voorgeschoteld, in oorsprong een passagiersvliegtuig. Eén uurtje met copiloot en hop, ook weer alleen de lucht in. Wat men je tijdens die intensieve cursussen bijbrengt, is hoe nauwkeurig mogelijk de “enveloppe” van een vliegtuig te ervaren. Hoe snel en hoe hoog mag je gaan ? Welke veiligheidsmarges moet je verrekenen ? Het is niet enkel kennis en ervaring die je deelt met de ontwikkelaar van de nieuwe apparatuur, maar ook met je collega’s piloten eenmaal je terug in de eenheid bent.” Als CO van 349 Squadron vloog Frank De Winne zeventien gevechtsopdrachten boven Kosovo.


Brustem, 31 juli 1985. De onderluitenanten van Promotie 83B bij Alpha Jet AT31. Frank De Winne zit helemaal links, met verderop naast hem Bernard Flamang, Michel Leroy, Jean-Philippe Delhez, Philippe Lonnoy, Christian Goossens. Staand van links naar rechts Bernard Masuy, Rudy Schoukens, Yvan Stoffijn (zou het jaar daarna om het leven komen aan boord van de F-16 FA-42), Georges De Jaeger, Luc Gennart, Claude Van de Voorde (de latere commandant van de Luchtmacht).

Sojoez

Aansluitend, na zijn kandidatuur, werd de Belgische testpiloot opgenomen in het Europese astronautenkorps. In tegenstelling tot Dirk Frimout, die met de Space Shuttle de ruimte in ging vertrok Frank De Winne in 2002 vanop Baikanoer richting ISS. “Of die reis nu met de Amerikanen of de Russen gebeurt, mag in sé niets uitmaken. We hadden een raamcontract met NASA, afgewisseld met een raamovereenkomst voor zes vluchten met Rusland. Europa had zelf recht op jaarlijks één zitje in het ISS. Vergeet niet dat de technologie van het Sovjet-ruimtestation MIR dezelfde is van wat de basismodule voor het ISS zou worden. Het grootste verschil zit hem in de computers.” Tijdens zijn training – de Belg kreeg het Russisch erg snel onder de knie – werd hij geselecteerd om als boordingenieur met de nieuwe versie van het Sojoez-ruimteschip te vliegen. Zijn verleden als testpiloot zal daar niet vreemd aan geweest zijn. “Tot dan vlogen de Russen met de Sojoez TM-versie, die nog volledig analoog werkte. De Sojoez ging al van in 1967 de ruimte in, en bewees haar deugdelijkheid. Maar in die 55 jaar werden voortdurend modificaties aangebracht. De Russen werken anders dan de Amerikanen. Ze sleutelen voortdurend aan het basismodel, terwijl men in de V.S. sneller van systeem verandert. Maar dat brengt met zich mee dat de Sojoez een ruimteschip is dat z’n veiligheid bewezen heeft, en dat is waar het om draait. In 2002 vloog ik als eerste in de nieuwe TMA-versie, die ook uitgerust werd met een digitale omgeving, maar het analoge systeem bleef ook nog steeds volledig functioneren, als back-up, zo je wil. Dus als de computers uitvallen, kan de bemanning met de hand de stuurraketten bedienen.”

Zes maanden

Tijdens zijn tweede ruimtereis, in 2009, vertoefde de Gentenaar maar liefst zes maanden in het ISS – de helft daarvan als commandant van het hele ruimtestation. Hierdoor was hij de eerste niet-Rus en niet-Amerikaan die deze functie kreeg. Als één van Europa’s meest ervaren astronauten was de stap naar de directeursfunctie van het European Astronaut Centre dan ook logisch. Maar de uitdagingen zijn groot, vooral nu een conflict de tegenstellingen met Rusland, die een van de hoofdsponsors is van het ruimtestation, op scherp stelt.

“Alle partners willen het ISS tot 2030 bemannen.  Dit zou wel eens het Gouden Tijdperk van het ISS worden. De vraag vanuit de wetenschap om deel te nemen aan ruimte-experimenten is verviervoudigd. Maar die noden zijn rechtstreeks gekoppeld aan onze economie, aan onze industrie en tewerkstelling. Neem bijvoorbeeld vliegtuigmotorenfabrikant Rolls Royce. Die wil de schoepen van de turbines in de straalmotoren verbeteren met nieuwe legeringen. In onze Europese module Columbus, die aan het ISS hangt, testen we in die IKEA-racks de effecten van micrograviteit (gewichtloosheid, zo u wil) bij het mengen van nieuwe metalen. Op aarde heb je steeds een “bezinksel”, wat de kwaliteit niet ten goede komt. Deze verbeteringen zorgen er in de toekomst voor dat motoren minder zullen verbruiken. Nog een voorbeeld: we zijn er in geslaagd om in het ISS enkele meter optische glasvezelkabel te fabriceren die duizend maal sneller data transporteert. Het zijn bevindingen die Europa aan de top van de technologische ontwikkelingen kunnen houden. Hiermee trekken we nog meer klanten aan, en groeit het potentie van een markt in de ruimte. Commercieel produceren in de ruimte: we zijn er niet ver van af. Het enige product dat nu met succes vermarkt kan worden, is het ruimtetoerisme. Hoe groot die markt nog is, is moeilijk in te schatten. Blijft het bij die enkelingen die vijftig miljoen dollar neertellen ? Of kunnen we het transport naar de ruimte goedkoper maken zodat het publiek van betalende passagiers sterk uitbreidt?”

Gateway en Orion


De Orion, gekoppeld aan de Gateway. (ESA)

Maar nog meer vragen liggen op de werktafel van hoofdverantwoordelijke De Winne. De grootste blijft: wat is de toekomstige rol van Europa buiten de aardatmosfeer ?

“Weet je, in tegenstelling tot de ruimtetoeristen betalen onze ESA-astronauten de tickets niet met cash geld. ESA draagt 8,3 % van de kosten van de werking van het ISS, maar we verrekenen dit via modules. Een soort ruilhandel dus – wij leveren kennis en hardware, wat dan voor de Europese industrie jobs genereert.”

Maar de grote kost is en blijft het transport van en naar het ruimtestation. Het Amerikaanse Shuttle-programma is afgevoerd. Nu lijkt het er op dat Elon Musk in de Westerse Wereld het monopolie van bemande raketten in handen heeft. Willen we dat wel ? “De grote vraag blijft of Europa ook voor transport naar de ruimte kan zorgen. En die moet over drie jaar beantwoord zijn, niet door ons, maar door de politici. We merken dat China en India ons inhalen. In het digitale verhaal lieten we ons als Europeanen al door Amazon en Google voorbij steken. Dit mag nu niet meer gebeuren – de ruimtevaarteconomie groeit exponentieel. Momenteel werken we aan gedetailleerde concepten die tegen 2023 bij de Europese politici moeten liggen. De Franse president Macron stak z’n hoofd al boven het maaiveld uit tijdens zijn aanwezigheid op de European Space Summit. Dit najaar is er weer zo’n bijeenkomst, waarbij de vraag breed gesteld wordt. Naast wetenschappers betrekken we ook kunstenaars en andere disciplines in het verhaal. Het is een debat dat erg breed moet gezien worden, onze toekomst hangt er van af.”

Want het gaat – letterlijk – allemaal nog verder. ESA is betrokken in het project Gateway, een ruimteschip dat in een baan om de maan zal gebracht worden. Vergelijk het met een basiskamp voor bergbeklimmers. Hier kunnen voorraden en manschappen ondergebracht worden voor exploratie van de maan, maar ook dieper de ruimte in. Het is de bedoeling dat van hieruit ook Europeanen op de maan wandelen.

Frank toont ons de maquette van de Orion, een project waarvoor NASA de capsule levert die mensen naar asteroïden of zelfs Mars zal brengen, en waarvoor ESA de “locomotief” ontwerpt – de module die voor zuurstof, elektriciteit en voorstuwing zorgt. “NASA kan hiervoor niet zonder ESA, we hebben elkaar nodig.”


De maquette van de Orion, op de achtergrond de Columbus-simulator.

Als de politiek mee wil, breken er boeiende tijden aan voor de Europese ruimtevaart, en het is nu een zoektocht naar mensen die aan boord van het ISS, Gateway en Orion de bakens verzetten. “Op dit moment hebben we een vijftigtal Europese kandidaten.” Of er Belgen bij zitten ? Frank De Winne glimlacht even, maar houdt de lippen op elkaar. “Het ligt niet aan mij wie er finaal gekozen wordt, en uit welke Europese lidstaat de man of vrouw vandaan komt, mag ook geen rol spelen”. In november dit jaar maakt onze directeur-generaal hun namen bekend.”

Auteur: Cynrik De Decker
Foto,s: Wim Van der Elst, ESA

Onderwerpen: ,

Auteur: Caroline Ostyn