fbpx

Van tweedekker naar Space Shuttle

De voorgeschiedenis van Belgisch eerste ruimtevaarder begint in de West-Vlaamse klei, omstreeks 1917. Terwijl aan de horizon het geroffel weerklinkt van artilleriebarrages, kijkt de zevenjarige Michel Frimout in het luchtruim naar de vliegers, waar namen als Guynemer, Coppens, Olieslagers, von Richthofen en talloze anderen met hun twee- en driedekkers elkaar op leven en dood bekampen. De motoren en mitrailleurs knetteren. Tien jaar later wil Michel zijn droom waarmaken: ook hij zou piloot worden, in de Belgische Militaire Luchtvaart. Met een pennenstreek mag soldaat Michel Frimout richting vliegveld Wevelgem voor de vliegopleiding. Het is spannend, zo in een Avro 504-tweedekker, een model dat nog geen tien jaar na de gebroeders Wright zijn eerste vlucht maakte. Terwijl Michel vanuit die tochtige cockpit van de wolken rondom hem geniet, kan hij niet bevroeden dat één van zijn kinderen ooit nog véél hogere sferen bereiken zal.

Sergeant Michel Frimout wordt jachtvlieger bij het fameuze Smaldeel Komeet. Met zijn soldij koopt hij een camera waarmee hij het avontuurlijke als piloot op kleine fotootjes vastlegt en die zorgvuldig in een album kleeft. Vliegen is tijdens die jaren twintig en dertig niet zonder gevaar. Op de pagina’s moet plaats gemaakt worden voor doodsprentjes van collega’s die verongelukken. Tien jaar lang loopt Michels diensttijd, en in 1938 trekt hij er een streep onder. De reden: een carrière als officier zat er voor een oorlogskind zonder diploma niet in. En die lieve vriendin zag het helemaal niet zitten om elke avond ongerust te wachten of manlief heelhuids thuiskomt. Eerst het leger verlaten, dan pas huwen, luidt Maria’s strenge oordeel. Michel Frimout trekt de kazernedeur achter zich dicht en bergt zijn uniform op. Aan de muur van de woonkamer hangt hij zijn favoriete portret, poserend in de cockpit van een Nieuport-Delage 28, met op de sierlijke houten romp de rode komeet geschilderd. En in de hoek staat nog een gebroken propellor, een souvenir van een crash die hij ternauwernood overleefde. Het gezinnetje, dat al vlug twee kinderen telt, bouwt een nieuw bestaan op achter de toog van een kruidenierszaak in Poperinge.

Maar veel rust gunt de internationale politiek hen niet. Als gewezen beroepsmilitair wordt Frimout opgeroepen tijdens de mobilisatie, en wanneer de oorlog op 10 mei 1940 uitbreekt, moet ook hij het uniform terug aantrekken. Van vliegen komt tijdens die Achttiendaagse Veldtocht niets in huis. Maar het zijn moeder en de kinderen die de meest miserie doorstaan. Kort voor de overgave wordt rond Poperinge hevig gevochten, en ook de Duitse Luftwaffe heeft het op de stad gemunt. Een voltreffer veegt de woning en winkel tegen de vlakte. Gelukkig schuilde Maria met de kinderen bij haar ouders. Van tussen het puin redt ze nog een kinderwagen, Michels fotoalbum en de gebroken schroef. Ditmaal was het zijn geluk geen officier te zijn, anders zou hem nog een lange tijd krijgsgevangenschap wachten. En er is werk aan de winkel. Het hele bestaan moet heropgebouwd worden. Een lichtpunt is de geboorte van een derde kind, in maart 1941. Hij zal Dirk heten, en ooit ruimtevaarder worden.

Herinneringen aan de kindertijd

“Het was een warm nest,” zo vertelt burggraaf Dirk Frimout 81 jaar later. Ik herinner me dat m’n pa van zodra er geronk aan de hemel klonk, hij mij op de arm nam, met gestrekte vinger wees naar de vliegers en het type prevelde. Nooit zou de luchtvaart hem loslaten, en het droeg ook bij tot mijn carrière.” De jonge Dirk Frimout blijkt over een scherp stel hersens te beschikken. “Het lager middelbaar liep ik in Poperinge. Ik volgde Latijn-Wiskunde en het ging erg vlot. Maar m’n vader had in zijn jeugd enkele aanvaringen gekend met geestelijken, en de binnenkant van een kerk zagen we niet veel. Hij had alle vertrouwen in zijn kinderen, en wilde hen alle kansen geven. Het vierde jaar (n.v.d.s.: toen begon een twaalfjarige zijn humaniora in het 6de, om te eindigen in het 1ste. Het 4de is wat nu het 3de zou zijn) zou ik naar het Gentse atheneum gaan, dat een erg goede reputatie had, vooral op vlak van wiskunde. De afstand met thuis was te groot. M’n pa besliste dat ik dan maar op pensionaat zou gaan. Mijn klasmakkers hadden al snel door hoe ik met cosinus en integralen goochelde, en ’s avonds stonden ze in de rij voor hulp. Ik haspelde hun huiswerk telkens af, ik vond het gewoonweg erg plezierig. Op m’n vijftiende – ik zat nog in de humaniora – mocht ik zelfs op kot, bij een vriendelijke hospita. Elke dag moesten de schoolresultaten getekend worden, en m’n vader, die alle vertrouwen in me had, gaf me de toelating die zelf te handtekenen!

Starfighter

Na het secundair onderwijs op de Gentse Voskeslaan leek de volgende stap logisch: ik zou burgerlijk ingenieur worden. En na nog eens vijf jaar Rijksuniversiteit Gent, met specialisatie elektromechanica, moest ook ik mijn vaderlandse plicht vervullen. Ik koos voor reserve-officier bij, je raadt het al, de Luchtmacht.”

We schrijven 1963, en de Belgische luchtstrijdkrachten schakelen over op een revolutionair toestel. De F-84 Thunderstreak, en rechttoe-rechtaan fighter, zou vervangen worden door een type van een nieuwe generatie. “De Starfighter was ons eerste type waarin elektronica een grote rol speelde. Op de unief hadden we al gehoord en geleerd over transistoren, maar de F-104 wérkte er ook mee. De Luchtmacht had dus nood aan elektronica-ingenieurs. Na een korte militaire opleiding werd ik samen met andere dienstplichtigen met een diploma van ingenieur, naar een militaire school op de basis Twente bij Enchede gestuurd, voor een speciale technische opleiding voor de F104.

Daar werd ik helemaal in de praktijk van schema’s en halfgeleiders ondergedompeld. Een fantastische leerschool, met best wat verantwoordelijkheid. Ik zorgde ervoor dat elke piloot voor z’n vlucht goed gebriefd was over de toestand van z’n machine. Ik leerde er dat men met zo’n gecompliceerde types vrijwel steeds de lucht in gaat met een aantal mankementen, maar dat het zaak is dat de piloot hiervan op de hoogte is, om toch nog volledig veilig te kunnen werken. Later, tijdens mijn Shuttle-vlucht, herhaalde dit scenario zich: elke missie start met een waslijst technische gebreken waarover men goed ingelicht wordt, maar dit betekent niet dat de lancering niet veilig zal verlopen.

Spectrometer en ozonlaag

Na mijn dienstplicht zocht ik werk. Ergens raapte ik een folder op van het Belgisch Instituut voor Ruimte-Aeronomie (BIRA), en daar konden ingenieurs elektronica aan de slag.” Vanaf januari 1965 is Dirk Frimout medewerker van een wetenschappelijke instelling die zich bezighoudt met de studie van de luchtlagen die onze planeet omhullen. “Heel veel onderzoek gebeurde met ballonnen met daaronder wetenschappelijke meetinstrumenten bevestigd. We trokken naar de Franse Alpen of Pyreneeën, waar we die oplieten, soms wel ballonnen met een volume tot een miljoen kubieke meter. Voor het onderzoek van onze blauwe planeet is zo’n ballon soms veel nuttiger dan een raket. Die schiet er zich zo doorheen, maar een ballon stijgt op naar bijvoorbeeld dertig kilometer en blijft daar dagen, soms wekenlang hangen. Hij drijft mee met de wind, we maakten zelf mee dat er eentje de hele wereld rondreisde. Alle registraties worden via radiocommunicatie naar de grond geseind, en die data zijn bijzonder waardevol. Een belangrijk instrument is de spectrometer – die registreert de eigenschappen van het spectrum waardoor men de samenstelling van de luchtlagen nauwgezet kan analyseren. Als ingenieur elektronica moest ik die toestellen onderhouden, samenstellen, lanceren, ermee werken. Kortom, die jaren ’60 werd ik specialist met de spectrometer.  Ook dit zou me helpen naar m’n Shuttlevlucht. We namen merkwaardige fenomenen waar. Ozon leek gevoelig voor “nieuwe” stoffen die door de mens in de atmosfeer gebracht werden. Het freon van koelkasten bijvoorbeeld breekt ozon af. Toen al merkten wij dat het wel eens grondig fout kon lopen met die ozonlaag, want als die té dun wordt, of als er een “gat” in komt, is dat een regelrechte bedreiging voor het leven op aarde. Zo stonden we aan de wieg van onze kennis van broeikasgassen, wat vandaag een zeer belangrijk topic is.

ESA en NASA

“Mijn specialisatie van de spectrometer leek ook wel interessant voor een verblijf in de Verenigde Staten. Maar om die stap te zetten, zou ik eerst doctoreren, over de spectrometer en zijn toepassingen in de ruimte natuurlijk. Europa trachtte intussen aan te haken met de European Space Research Organisation (vanaf 1975 ESA) waar ik als medewerker in Colorado verder onderzoek kon verrichten. Intussen was ook ik gehuwd, met twee kinderen. We pendelden tussen de VS en België, maar die aanpassing verliep vlot, de twee leerden vlot Engels dankzij de televisie en Sesame Street.”

Tijdens die jaren ’70 groeiden ook de plannen en ontwerpen voor een ruimtetuig dat als een vliegtuig naar de aarde zou terugkeren, want dat heeft zo zijn praktische voordelen. In het laadruim kun je een laboratorium plaatsen, én de nodige wetenschappers om ermee te werken. Astronaut zou voortaan geen beroep meer zijn voor avontuurlijk aangelegde testpiloten, maar ook voor zorgvuldig geselecteerde en getrainde wetenschappers. Wanneer ESA die kandidaturen publiceert, twijfelt Dirk Frimout, intussen een dertiger, niet lang. Ook Europa wil in het astronautencontingent opgenomen worden. Van de 2500 kandidaten geraken er 12 door de procedure, en Dirk is erbij. Voor de eerste lancering van de in Europa gebouwde Spacelab werden er vier uitgekozen maar Dirk is er dan niet meer bij. Het lijkt het dat hij zijn dromen moet opbergen. Maar het geluk zit in een onverwachte hoek; In een nieuwe vlucht van Spacelab is de spectrometer een belangrijke lading, en dr. Frimout lijkt voor de Amerikanen de geknipte persoon om het hele bouwproces te volgen en te superviseren. En het duurt niet lang of het is NASA (en niet ESA) die vindt dat Dirk Frimout zijn taak niet enkel op aarde, maar ook in de ruimte moet kunnen vervullen. Alleen, dat wist onze Belg nog niet.

“Natuurlijk een moment om nooit te vergeten,” zo herinnert hij. “Ik was net terug even in het land en genoot die dag van een etentje met m’n echtgenote en de kinderen. We lagen nogal laat in bed, toen plots de telefoon rinkelde. “Dirk, we zochten je overal. Je bent geselecteerd voor een volgende vlucht.” De lijn kwam rechtstreeks uit de V.S. Het daagde me dat NASA mij had gekozen en niet m’n werkgever ESA. Voor NASA maakte het niet uit of die payload specialist een Belg, Europeaan, Amerikaan of wat dan ook was. Ze wilden gewoon dat de meest geschikte meevloog.”

Challenger

Voor Dirk gaat het nu ontzettend hard. De training wordt opgedreven – survival in water, paraboolvluchten om aan de gewichtloosheid te wennen. Intussen werkt zijn team aan een volgende missie van Spacelab. Ook daar is zijn expertise nog nodig. Tot die 28ste januari 1986.

Het hele team volgt de lancering van STS-51, de tiende vlucht van het ruimteveer Challenger, op het tv-scherm. Een goede minuut na lift off vat een booster vlam waarna de brandstoftank ontploft. De Space Shuttle desintegreert, zeven astronauten halen het niet.

“Natuurlijk grijpt je dat bij de keel. Maar NASA pakte het bijzonder professioneel aan. Twee dagen na de ramp gingen we één voor één op gesprek. Men liet ons de ruimte het programma te verlaten. Maar iedereen bleef op post. Wat wil je, jarenlang werk je je uit de naad om je doel te bereiken. Al die tijd besef je dat het ook fout kan gaan – ik kende zo’n procedures al goed van toen ik aan de Starfighters werkte. Maar je hebt vertrouwen in de techniek en in je collega’s. Als je zo ver geraakt, kan niets of niemand je nog van het pad brengen.”

Zestien jaar nadat hij zich voor het eerst kandidaat stelde, en enkele dagen na zijn vijftigste verjaardag, wordt Dirk Frimout in z’n stoel gedrukt door de versnelling van het ruimteveer Atlantis dat op 24 maart 1992 van het Kennedy Space Center vertrekt. Hij past zich vlug aan om in gewichtloosheid te werken en zorgt er mee voor dat de wetenschappelijke missie een succes wordt. De kennis die hij tijdens die 143 omwentelingen vergaart met de spectrometer stelt het beeld bij van onze aardatmosfeer, die we moeten koesteren.

Na haast negen dagen strijkt de Atlantis neer op z’n thuisbasis. Zo jammer dat vader Michel het niet meer zou meemaken, hij overleed drie jaar eerder, maar de tweedekkerpiloot zou trots geweest zijn op zijn zoon die veel verder en hoger vloog dan hijzelf.

Een nieuwe missie                                                                                                                                         

Na zijn vlucht realiseerde Dirk Frimout dat hij het geluk had gehad om een bijzondere ervaring mee te maken waar jongeren van dromen. Net als heel wat ruimtereizigers had hij het gevoel dat hij heel wat jongeren kon boeien en motiveren voor wetenschap en technologie. Dirk werd voorzitter van een VZW Euro Space Society als tot doel heeft die jongeren aan te moedigen. In de 30 jaar na zijn vlucht heeft hij hiervoor collega’s astronauten, kosmonauten en zelf een taikonaut (Chinese ruimtevaarder) uitgenodigd om samen hun ervaringen over te brengen.

2022 is een bijzonder jaar, niet alleen omdat het de 30ste verjaardag is van zijn vlucht maar ook de 20ste verjaardag van de eerste vlucht van Frank De Winne, de tweede Belgische astronaut die in een tweede vlucht zes maand aan boord van het ISS verbleef en ook de eerste niet-Amerikaan of Rus, commandant was van het ruimtestation. Daarom hebben Dirk en Frank het initiatief genomen om een Belgian Euro Space Week 2022 te organiseren. Van 17 oktober tot 21 oktober hebben ze een tiental collega’s ruimtevaarders uitgenodigd om samen jongeren aan te spreken in universiteiten en ook om, gedurende een academische zitting de hoog-technologische en de aeronautische  bedrijven, samen met wetenschappers, ESA-ingenieurs en Belspo, over de toekomst van de ruimtevaart te debatteren.

Auteur: Cynrik De Decker
Foto,s: Wim Van der Elst