fbpx
Reportage uit RateOne editie 13

5 handen op één buik

Wonen aan het vliegveld dat je vader zelf aanlegde, met je privéhangar gericht naar de startbaan. Het is de unieke biotoop van het gezin Coesens. Hun verhaal is er een met zweet, bloed en tranen, intussen gelukkig weggeveegd met heel veel passie en liefde. Vijf begrippen die voortdurend opduiken in een urenlang gesprek. Evenveel als er handen zijn die de stick omklemmen.

Op een zomeravond zitten we op hun terras, verscholen aan de voet van de Vlaamse Ardennen, net buiten het pittoreske Geraardsbergen. Een reiger zeilt van de oever van de Dender onverstoord over de graspiste. De natuur is hier heer en meester, en gedijt er in harmonie met de vliegerij. Dit is het rijk dat de inmiddels overleden Armand Coesens zelf creëerde. Eigenhandig, hoewel het woord verkeerd gekozen is. Zoon Luc (°1966), altijd in vliegoverall, haalt er de vliegboeken en speciale protheses van vader bij.

Familie Luc Coesens

Zweet

“M’n pa was een noeste werker”, begint Luc. Iedereen in de streek kende Armand Coesens. Vanaf nul timmerde die z’n firma uit de grond.  Tijdens die gouden jaren ’60 kon men bij hem voor allerhande zware klussen terecht: transporten, sloop- en grondwerken, verhandelen van voertuigen. Altijd de handen uit de mouwen, en niet bang om ze vuil te maken. Tot die dramatische dag in 1966. “Ik was net geboren, m’n pa was 28. Tijdens de afbraak van een gebouw werden destijds springstoffen gebruikt. TNT werd in vermalen vorm in een geboord gat gegoten en aangestampt met een staaf. Ongelukkig veroorzaakte dit een vonk waardoor een vroegtijdige ontploffing plaatsvond.” … In het ziekenhuis klonk het verdict bijzonder hard.  Het gehoor en het zicht zouden langzaam terugkeren, maar onder de polsen werden Armands handen geamputeerd.

De Geraardsbergenaar, uit de streek waar men de kasseien uit de bodem hakt, liet zich niet uit het lood slaan. Tijdens zijn herstel dacht hij na hoe hij met slim uitgekiende protheses weer achter het stuur van de vrachtwagen zou zitten, of zelfs zijn graafmachines kon bedienen. Armand was gék op alles wat reed en voer. Op een keer raasde hij met een moerasboot over het wateroppervlak van de Dender.  Tijdens een uitstap naar Frankrijk kwam hij op een vliegveld terecht waar de eigenaar zelf woonde. In zijn garage stond z’n eigen toestel geparkeerd. “Van dan af was m’n pa begeesterd door het vliegen en alles wat er rondhangt.”

Aan de Denderoevers, buiten het slapende dorpje Overboelare, kocht vader Coesens aaneensluitende lappen grond. Daar verrees zijn huis met vliegtuigloods. Rond zijn onderarmen bond hij lederen hulpstukken waarmee hij de stick en throttle kon bedienen. En zo leerde Armand vliegen. Drie jaar na zijn ongeval streek hij neer en viel zijn vrouw in de armen, dolgelukkig dat hij zijn vliegbrevet had gehaald. Armand Coesens kreeg immens respect in de vliegwereld. Samen met Eric Vormezeele (zie RateOne 12) ging hij op zoek naar oude toestellen. De collectie in de loods op Overboelare groeide met twee SV-4s, en een Percival Prentice (de OO-LUC, naar z’n zoon). Met zijn Cessna Aerobat OO-WIR vloog hij kunstjes voor de BRT-camera’s bij de tv-jeugdserie De Kat.

Tot het noodlot in 1978 weer toesloeg. Na dakwerken op de loods vatte die vuur, een deel van zijn vliegtuigcollectie ging reddeloos verloren. De toen twaalfjarige Luc keek in de laaiende vlammen: “Die Prentice klapte in elkaar. Even later lag er een plas gesmolten aluminium met de motor er middenin.” Maar het bracht Armand niet van de wijs. Hij bleef verder vliegen, tot in 1985. Het vliegveld Overboelare was intussen een thuishaven voor talloze enthousiasten, met de lier trok men de zweeftoestellen op. En er kwam een Douglas DC-4 bij, een reusachtige historische airliner die iedereen in de buurt als publiekstrekker kent – weer een van de zovele gedurfde projecten van Armand Coesens.

Voor de jonge Luc voelde het allemaal wat anders aan. “Wij waren altijd het kind van de rekening. Als pubers raakten we uitgekeken op pa z’n vliegtuigen die we steeds moesten schoonmaken, in en uit de loods trekken. Op zestienjarige leeftijd kwam de vrijheid in de vorm van een bromfiets en ruilden we het vliegveld voor de normale jeugdige bezigheden.”

Armand Coesens en Luna

Maar bloed kruipt waar het niet gaan kan. Ook Luc wil op eigen benen staan, en als jonge knaap start hij een eigen zaak, en specialiseert hij zich in het onderhoud van allerlei zwaar aannemersmateriaal. Net als z’n pa raakt Luc verslingerd aan fraaie auto’s. Een Corvette knapt hij helemaal op, en met Sabien, de liefde van z’n leven, scheurt hij door het landschap, tot hij aan het einde van een stoffige weg op het ULM-vliegveld Isières belandt. “Het leek mij wel de ultieme vorm van vrijheid, zo’n DPM (Delta Plane Motorized). Veel minder gedoe met brevetten en vergunningen. Toen ik thuiskwam en het nieuws aan m’n pa vertelde, antwoordde die kort: “Da’s goed, jongen. Maar niet met een ULM. Hier in de hangar staat nog een Piper Cub. Leer daarmee vliegen.” 

Vader liet er geen gras over groeien, de volgende ochtend stonden de instructeur en het vliegtuig al klaar voor de eerste les!  Samen stuurden ze met de Piper Cub naar Amougies om er de knepen van het vliegen onder knie te krijgen. “Op een dag telefoneerde de monitor me dat ik in m’n eentje naar EBAM (Amougies) mocht vertrekken om daar de instructie verder te krijgen. “Gewoon westwaarts vliegen, je komt er zo”, stelde hij me gerust. “Het ging niet helemaal zoals voorzien. Na een tijdje vliegen herkende ik nog niets en het angstzweet brak me uit. Beneden merkte ik een waterloop op. Het moest wel die rivier zijn waar het vliegveld niet ver vandaan ligt en begon die te volgen. Na een tijdje vliegen waarin seconden wel minuten leken, zag ik een aantal vliegtuigen staan op een voor mij onbekend veld. Enigszins opgelucht streek ik er neer. Een piloot keek raar op toen ik hem vroeg waar ik geland was. Het was op Maubray te Doornik, tegen de Franse grens. Na een telefoontje kwam de instructeur me ophalen met een ander toestel, en toen bleek dat het kompas een fout van 30° aangaf. Dit voorval heeft me wel een lesje geleerd!”

Onder de monkelende glimlach van vader Armand was de 27-jarige Luc nu toch helemaal “into flying”. Tijdens een bezoek aan een Amerikaans luchtvaartmuseum merkte hij een kleine tweedekker op die uitdagend aan het plafond hing. “Een Pitts Special, het ultieme acrotoestel. Eenmaal thuis zocht ik waar er eentje tweedehands te koop stond. M’n geliefde Corvette verkocht ik, en met nog een schep spaarcenten erbij stond de Pitts OO-WDM op Overboelare. Na 1,5 uur werd ik op dit type gelost – ik trok er meteen een looping mee.” Van dan af zou het ontzettend hard gaan. “’t Was vooral zelfstudie. Een acrobrevet was toen nog niet aan de orde. Ik leerde de manuals uit m’n hoofd, en studeerde vooral hoe ik uit een levensgevaarlijke spin kon geraken – de krachtige motor zorgt er wel eens voor dat de kleine tweedekker in autorotatie gaat. Na lang oefenen had ik de truc door: motor stilleggen, stick en voetenstuur loslaten, en dan voelen welke pedaal omhoog staat – die moet je indrukken. Zo kom je er altijd levend uit.”

Een jonge kerel vol branie die een prestatietoestel beheerst, in de jaren ’90 was het geen alledaags zicht. Sabien schonk hem twee dochters. Die 8ste augustus 2004 was Luna vijf jaar, Indi nauwelijks zeven weken…

Luc met Pitts na ongeval

Bloed

 “’t Was zondag, het jaarlijkse Wings & Wheels-festival op Ursel waar ik zou deelnemen. Voor me in de cockpit zit een Brit die ik tijdens het tochtje van Overboelare aan boord had. Ik land, taxi voorbij de treshold en zigzaggend begeef ik me naar de parkeerplaats – de Pitts is een taildragger waardoor je bij het taxiën geen zicht naar voor hebt.

Tot er plots een korte doffe slag klinkt, als het vel van een trommel. Ik ben even beduusd – de rechterkant van m’n cockpit is helemaal opengereten. Ik voel bloed, kan moeilijk slikken. M’n kaakbeen is doormidden, m’n rechterbeen ligt helemaal open, m’n rechterhand is weg. Even hou ik m’n arm voor m’n gezicht, de beenderen steken eruit, het bloed gutst. Ik voel nauwelijks pijn. Met m’n linkerhand leg ik het contact af. M’n medepassagier kijkt achterom en schrikt zich een beroerte. Een ander toestel was tijdens het taxiën op mij ingereden en maaide met de draaiende propeller in m’n cockpit. De hulpdiensten zijn meteen ter plaatse. Met m’n overgebleven hand probeer ik m’n buckle te openen, maar dat lukt niet. Met een mes probeert men m’n riemen door te snijden. Achteraf bleek dat er een afgeslagen tand in het riemslot zat…

Ik hoor de motoren van de Seaking draaien. Zal ik toch nog eens hiermee mogen meevliegen? Een dwaze gedachte, weet ik nu.  Het bloed vloeit over m’n borst, ik raak in een roes. “Waar blijft die ambulance toch, die kerel bloedt dood!” hoor ik de toegesnelde dokter in paniek schreeuwen. Met een laatste stoot adrenaline richt ik me op en zo weet men me toch uit de gescheurde cabine te hijsen. Eenmaal op het asfalt verlies ik het bewustzijn…”

Van een evacuatie met een Seaking is geen sprake. De zwaar toegetakelde piloot dreigt te stikken door het bloed dat via de open wonde in zijn aangezicht in de luchtpijp sijpelt. Een attente medic raapt z’n rechterhand, tien meter van de Pitts, op en stopt die in een zak ijs.

Tranen

Eenmaal in het ziekenhuis klinkt het verdict bijzonder hard. Z’n rechterbeen zal gered worden, de scherpe diepe snede in z’n aangezicht zal wel helen. Maar zijn rechterhand, ondanks verschillende pogingen om die er terug aan te naaien, is hij voorgoed kwijt. Vader stormt de ziekenhuiskamer binnen en ziet zijn bloedeigen zoon met hetzelfde lot. “Niet beginnen bleiten, hé gij”, maant moeder haar echtgenoot aan. “M’n ma was een bijzonder sterke vrouw”, weet Luc.

Na twee weken intensieve volgde het lange, moeizame herstel. De mond wordt met ijzerdraad dichtgesnoerd, zodat het kaakbeen zou herstellen. Luc overleeft op kinderfruitpap die Sabien prakt en hij met een rietje opzuigt. “Rond m’n nek hing een kniptang, voor het geval ik zou overgeven”. Het zijn geen fraaie beschrijvingen, maar de rauwe werkelijkheid waar de jonge vader voor staat.

“Een lieve kinesiste zou me leren met één linkerhand door het leven te gaan. Ik heb haar vriendelijk wandelen gestuurd. Wat wil je? Ik groeide op met een vader die géén handen had. En die werkte verder, vloog, en legde zelfs een vliegveld aan. Als kind moest ik zijn vlees op z’n bord snijden, en hem bij alle dagdagelijkse dingen helpen die je je maar kan inbeelden. Ik had tenminste één hand. M’n linker weliswaar, maar hiermee zou ik me er wel doorheen slaan.” 

Die lange maanden zet Luc alles op een rijtje. “Treft diegene die in mij reed, enige schuld? Neen. Ik zat al lang genoeg in de vliegerij. Niemand kan zoiets voorzien. Nooit is het in mij opgekomen om een schuldige te zoeken. ’t Was een stom ongeval, ik verwijt niemand iets. Een maand nadat ik uit het ziekenhuis ontslagen was, vloog ik met hem een toertje. En dat doen we nog steeds. Van dan af wist ik dat vliegen mij zou redden uit deze hopeloze situatie.”

Zijn professionele leven moet Luc helemaal omgooien. Als hij binnen de vijf jaar terug een vliegtuig kan besturen, behoudt hij zijn brevet, zo weet hij.  De verzekeringskwestie sleept maar aan, maar via een minnelijke schikking zet men er een punt achter. Van zodra hij weer te been is, komt de tijd voor professionele heroriëntering. Sleutelen aan heftrucks en ander handwerk lijkt wel voorbij. Maar Luc Coesens ontpopt zich als een handig zakenman in immobiliën. Langzaamaan komt alles weer in orde. Net als zijn vader zou ook hij weer vliegen, met één hand.

Luc Coesens met nieuwe pitts

Passie en liefde

 “Natuurlijk terug met een Pitts Special. De Britse dealer was bereid om m’n nieuwe machine om te bouwen zodat ik die met m’n linkerhand en de rechterprothese kon besturen. Hiervoor moest de throttle van de ene naar de andere kant van de cockpit verhuizen – gas geef ik vooral vanuit m’n schouder. Maar de modificaties zijn helemaal volgens de EASA-regelgeving. Na een honderdtal vlieguren heb ik geleerd om van rechts naar links te switchen.” In 2008, minder dan vijf jaar na het dramatische ongeval, schiet Luc Coesens terug als een pijl vanop Overboelare de lucht in. De draad is weer opgeraapt, Sabien vliegt mee van meeting naar airshow. Iedereen ziet Luc graag komen en vergaapt zich aan de hammerheads, loopings, scheer- en rugvluchten. De truc om uit de spin te geraken doet het altijd.

De kleine meisjes worden groot. Overboelare is immers de thuishaven van één van België’s gezelligste zweefvliegclubs. Op 14-jarige leeftijd leert de jongste dochter Indi vliegen bij Phoenix – een vereniging genoemd naar de feniks die jaren terug uit de as van de hangarbrand verrees. Indi vertelt: “Ik engageer me helemaal. De zweefvliegerij in clubverband zorgt ervoor dat eenieder die zich engageert, de lucht in kan. Toestellen in en uit de hangars trekken, ze schoonmaken, de bar openhouden, ik neem het er maar al te graag bij.” Ze maakt van de gelegenheid gebruik om een oproep te doen naar nieuwe, jonge leden. “Vooral het contact met de natuurelementen treft me. Laatst hing ik in de thermiekbel een hele tijd naast een buizerd.” Volgens Indi is er geen intensere manier om één te worden met de natuur.

Vader Luc koopt in 2013 een wel heel bijzonder ULM: een Piper Savage Cub. “Een Piper op steroïden,” zo weet hij. “Een volbloed taildragger. Niet makkelijk om mee te vliegen, maar wie die ULM beheerst, zal snel met een acrotoestel overweg kunnen.” Instructeur Hans Standaert leert de 22-jarige studente architectuur Luna hoe ermee om te gaan. “Het mooiste was wel dat m’n opa Armand, nog kort voor hij stierf, mijn eerste solo mocht meemaken.”

Haar vijf jaar jongere zus Indi is mogelijks nog meer gepassioneerd door het vliegen. Ook zij leert van Hans hoe de Savage Cub te temmen. “Of ik ooit professioneel piloot word? Ik zeg nu nog niet nee!”

Praat het gezin Coesens aan de keukentafel over niets anders dan vliegen? Iedereen schudt met z’n hoofd. “Maar tijdens het weekend beléven we het samen.” Jonge dames hebben op een avond in de week nog wat anders te doen en verlaten het gesprek. Tijd om nog even met Luc over de voorbije decennia te praten. “Vliegen doe ik enkel uit passie, voor de fun. De dag dat ik te oud word, hoeft het niet meer. Ik weet maar al te goed wat er mis kan gaan, en zal tijdig aan de handrem trekken. Maar het is vooral een mooie leerschool voor onze beide oogappels. Ze leren in de club discipline, engagement en vooral zelfvertrouwen. Dat merk ik aan hun studieresultaten. Ook zij gaan het maken, daar ben ik gerust in.

Vliegen is voor mij alleen vertrekken, en alleen arriveren. Ik kom van héél ver.”

 

Auteur: Cynrik De Decker

Foto’s: Wim Van der Elst & archief familie Coesens